Bij transcriptie telt de uitspraak. Maar welke uitspraak? Ten eerste vertonen de woorden van het woordenboek een nogal uiteenlopende inburgeringsgraad. Woorden die volledig zijn geïntegreerd, worden uiteraard op z'n Nederlands uitgesproken. Maar bij woorden waarbij dat niet of minder het geval is, speelt een rol wat in de taal van herkomst wordt gezegd.
Eerste kwestie is dan dat hét Hebreeuws en hét Jiddisj niet bestaan. Er is Klassiek- en Modern-Hebreeuws, terwijl er bovendien Sefardische en Asjkenazische variëteiten bestaan. Verder is er West-Jiddisj, dat weliswaar is uitgestorven, maar wel diverse sporen in onze taal heeft achtergelaten, en Oost-Jiddisj, dat op het ogenblik het beeld van die taal bepaalt.
Ten tweede bestaat dé uitspraak niet. Die verschilt tussen collegezaal en synagoge, nieuwslezeres en marktkoopman, ouderen en jongeren.
De samenstellers van het woordenboek van Sofeer hebben geen keus gemaakt bij de taalvariëteiten. De bronnen die zij hebben geëxcerpeerd, laten zien hoe in het Nederlands zowel Sefardische als Asjkenazische tradities voortleven, zonder dat behoefte aan uniformering of standaardisering heeft bestaan. Daar is ook in Sofeer niet naar gestreefd.
Wel hebben de samenstellers genormaliseerd bij voornamen van personen waarbij naast elkaar Hebreeuwse en gelatiniseerde versies in gebruik zijn (Jehoeda Halevi en Juda Halevi). In dit soort gevallen is telkens gekozen voor de Hebreeuwse versie, ook waar die in Nederland minder bekend is.
Doordat van de afzonderlijke voornamen beide versies in het woordenboek staan, met onderlinge verwijzingen, zal het vinden van de opgenomen naam geen probleem opleveren (wie bij Isaak een persoon zoekt die in het woordenboek Jitschak heet, wordt bij Isaak naar Jitschak geleid).
De samenstellers hebben wel keuzen gemaakt bij de uitspraakvarianten. Bij zowel het Hebreeuws als het Jiddisj is gekozen voor de uitspraak waaraan vaak wordt gerefereerd, en die daardoor een normatief karakter heeft gekregen. Bij het Hebreeuws geldt, zeker in joodse kringen, als norm wat in de ruim vijftig jaar jonge staat Israël wordt gezegd. Dat doet door frequente contacten ook telkens invloed gelden. Bij het Jiddisj is de norm een soort algemeen Oost-Jiddisj dat geleidelijk aan is ontstaan.
Wie in lessen of colleges Bijbels Hebreeuws heeft geleerd om een leraar een [morè] te noemen, mag daarom niet verwonderd zijn dat hij in deze woordenlijst moree aantreft. Als de samenstellers beide uitspraken hadden opgenomen, zouden vele Nederlandstalige gebruikers van deze lijst niet alleen met taalvarianten te maken krijgen, maar ook een keus moeten maken tussen uitspraakmogelijkheden. Dat is in veel gevallen voorkomen door voor een bestaande norm te kiezen.
Maar niet alle uitspraakverschillen lieten zich terzijde schuiven. Een vaak voorkomende spelling bijvoorbeeld is Jiddisch met als uitspraak [Jiddies]. Kenners van deze taal zeggen aan het eind echter niet [s], maar [sj]. Daarom staat in het woordenboek: Jiddisj, Jiddisch.
In het Groene Boekje en Van Dale stond Jiddisj aanvankelijk niet, maar in de edities 2005 daarvan is deze schrijfwijze ook opgenomen, op de tweede plaats. Hier staat die voorop, om het goede recht te benadrukken van de uitspraak [Jiddies].
In Sofeer zijn verder de klemtoonvarianten vermeld die bij verschillende namen van maanden voorkomen.
Weer iets anders is dat naast 'correcte' vormen frequent 'incorrecte' kunnen worden gebruikt. Zo wordt het vierde Bijbelboek vaak niet Bemidbar genoemd, in overeenstemming met een woord in het eerste vers, maar Bamidbar. Kwesties als deze zijn eveneens met varianten opgelost.