farizeeër

afbreking: fa·ri·zee·ër [ ? ]
lidwoord: de  
meervoud: fa·ri·zee·ërs  
herkomst: Hebreeuws-Nederlands [ ? ]

 
  1. een van de farizeeën;
  2. huichelaar
[ ? ]
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden