/ instituut voor de Nederlandse taal / sofeer
A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · Y · Z
woordenlijst

Woordenlijst: O

Obadja
Obadjahu, Obadja
Obal
Obed
Obed-Edom
ochenebbisj
oefarsien
Oektsien
oelpan
oemetoeka
oemigdal
oemot
oenberoefen, onberoefen
oenbesjrieën, onbesjrieën
Oer
Oereënna
oerevoe
Oeri
Oeria
Oeriahoe
Oerieel
Oeriël, Oerieel
oesjpizien
oetesjoevot
Oets
oetsen
Oeza
Oezi
Oezia
Oeziahoe
Ofel
Ofier
Ofir
Og
ohaliem
ohel
ohel moëed
Ohel Sara
Oholiab
Oholiav
Oholot
oi
ola chadasja
olam
olee chadasj
Olei
olewesjolem
oliem
ollef
ollefbeis
omein
omer
Omer
Omri
On
Onan
onberoefen
onbesjrieën
oneen
oneg sjabbat
ongein
Oni
Orach Chajiem
orchiem
orel
oremelait
oren
Oren
orla
Orla
Ornan
Or Zaroea
Osee
Otiot de Rabbi Akiva
Otnieel
Otniël
Otsar
ottelenojeheine
ottenoje
Oulom
Ourchim
Ovadja
Ovadjahoe
Oval
Ovda
Oveed
Oveed Edom
ovel
Amos Oz
Oz
Ozias
Oz Wesjalom
 

Oezia

afbreking: Oe·zia [ ? ]
herkomst: Hebreeuws (transcriptieversie) [ ? ]
letterlijk: 'mijn kracht is de Heer';  

 
  1. zoon en opvolger van koning Amasja-1 van Juda-4; andere namen: Azarjahu-3, Azarja-1, Uzziahu-1 (5x: 2 Kon. 15:13 +, Hos. 1:1, Am. 1:1, Zach. 14:5; Griekse vorm 2x in NT);
  2. zoon van Charim, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:21);
  3. afstammeling van Juda-1, zoon van Zecharja-9, vader van Ataja (Neh. 11:4);
  4. afstammeling van Levi-1, nakomeling van Kehat, zoon van Uriël-1 (1 Kron. 6:9);
  5. een van de helden van David-1, uit Astarot (1 Kron. 11:44)
 [ ? ]

verwant: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Uzzia [ ? ]
© 2010 - 2025 Instituut voor de Nederlandse Taal, zie onze privacyverklaring & gebruiksvoorwaarden.