Juda, Jehuda

afbreking: Ju·da, Je·hu·da [ ? ]
herkomst: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) [ ? ]
letterlijk: volgens Gen. 29:35 en 49:8 verband met 'loven';  

 
  1. vierde van de twaalf zonen van Jakob-1; moeder is Lea(2)-1 (o.a. Gen. 29:35; nr. 1-5 801x, zie nr. 5);
  2. uit hem voortgekomen stam van Israël-2 (o.a. Ex. 31:2; nr. 1-5: 801x, zie nr. 5);
  3. gebied van deze stam, in het zuidelijk deel van het Bijbelse land Israël-3, van de kustvlakte Hasjefela in het westen tot de Jordaan en de Dode Zee in het oosten, en van Samaria in het noorden tot de Negevwoestijn in het zuiden; naam in NT: Judea (o.a. Deut. 34:2; nr. 1-5: 801x, zie nr. 5);
  4. het zuidelijke van de twee koninkrijken die ontstaan na de dood van Salomo-1, met Jeruzalem-1 als hoofdstad (o.a. 1 Kon. 15:1; nr. 1-5: 801x, zie nr. 5);
  5. het gebied waar de degenen wonen die terugkeren uit de ballingschap in Babel (o.a. Neh. 5:14; nr. 1-5: 801x: Gen. 29:35 +, Ex. 1:2 +, Num. 1:7 +, Deut. 27:12 +, Joz. 7:1 +, Recht. 1:2 +, 1 Sam. 11:8 +, 2 Sam. 1:18 +, 1 Kon. 1:9 +, 2 Kon. 1:17 +, Jes. 1:1 +, Jer. 1:2 +, Ez. 4:6 +, Hos. 1:1 +, Joël 4:1 +, Am. 1:1 +, Ob. 12, Mi. 1:1 +, Nah. 2:1, Sef. 1:1 +, Hag. 1:1 +, Zach. 1:12 +, Mal. 2:11 +, Ps. 48:12 +, Spr. 25:1, Rt. 1:1 +, Klaagl. 1:3 +, Est. 2:6, Dan. 1:1 +, Ezra 1:2 +, Neh. 1:2 +, 1 Kron. 2:1 +, 2 Kron. 2:6 +; ook 10x in NT);
  6. Leviet-2, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:23);
  7. afstammeling van Benjamin-1, zoon van Hassenua, ondercommandant van Jeruzalem (Neh. 11:9);
  8. Leviet-2 die met Zerubbabel terugkeert uit de ballingschap in Babel-2 (Neh. 12:8);
  9. lid van een koor dat de stadsmuur van Jeruzalem-1 inwijdt (Neh. 12:34);
  10. ander lid van een koor dat de stadsmuur van Jeruzalem-1 inwijdt (Neh. 12:36);
  11. mannelijke voornaam
[ ? ]

  Juda, Jehuda  
verwant: Hebreeuws (transcriptieversie): Jehoeda [ ? ]
spelling: in vertalingen vaak 'Juda' bij nr. 1-5, 'Jehuda' bij nr. 6-10  
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden