/ instituut voor de Nederlandse taal / sofeer
A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · Y · Z
woordenlijst

Woordenlijst: D

dafke
Dafna
dageesj
dageesj chazak
dageesj kal
Dagon
dajan
Mosjee Dajan
dajeine
dajen
dajenoe
Dajenoe
dalet
dalfen
Daliet
dalles
dalven
dalver
Damascus
Damesek
Dan
Dana
Danieel
Daniël, Danieel
Daniël
Darius
Darjavesj
darsjan
darsjen
dati
davar
David
Davidsburcht
Davidsstad
Davied
davvenen
Dea
Debora
Deborah
Deganja
degel
Degel Hatora
deizen
Delila
Demai
demalchoeta
Deoeëel
deraas
derech
derech erets
Derech Erets Raba
Derech Erets Zoeta
Deüel
Devariem
Devariem Raba
devar Tora
devee
Devora
dezimra
dibberen
dibbes
dibboek
dien
dien wechesjbon
Dikdoekee Sofriem
Dimona
Dina
dina demalchoeta dina
Bentsion Dinoer
divree
Divree Hajamiem
Meïr Dizengoff
Dodi
doechan
doechen
doechenen
Dor
Doriet
Dotan
Dov
Dov Ber van Mezjiretsj
Dovid
drasj
drasja
drejdel
Drit Sjoel
droosje
Dror
duikelaar
 

Daniël, Danieel

afbreking: Da·ni·ël, Da·ni·eel [ ? ]
herkomst: Hebreeuws (transcriptieversie) [ ? ]
letterlijk: '(mijn) rechter is God';  

 
  1. wijze naast Noach-1 en Job-1 (Ez. 14:14, 14:20, 28:3);
  2. afstammeling van Juda-1 die onder koning Jojakim van Juda-4 naar Babel-2 wordt gevoerd, waar hij aan het koninklijke hof komt; andere naam: Beltesassar (74x: Dan. 1:6 +);
  3. een van de priesters die zich na terugkeer uit de ballingschap in Babel-2 verbinden om de Tora te onderhouden (Ezra 8:2, Neh. 10:7);
  4. zoon van David-1 en Abigaïl-1 (1 Kron. 3:1);
  5. boek van het OT waarin Daniël-2 hoofdpersoon is;
  6. mannelijke voornaam
 [ ? ]

verwant: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Daniël [ ? ]
spelling: 'Daniël, Danieel' is een weergavevariant (zie help 7.1.5)  
© 2010 - 2025 Instituut voor de Nederlandse Taal, zie onze privacyverklaring & gebruiksvoorwaarden.