terafim
afbreking: | te·ra·fim | [ ? ] |
lidwoord: | de | |
herkomst: | Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) | [ ? ] |
betrekkelijk kleine godenbeeldjes, in huis of in een heiligdom, met name gebruikt voor orakels; in vertalingen ook: huisgoden, godenbeeldjes (15x: Gen. 31:19 +, Recht. 17:5 +, 1 Sam. 15:23 +, 2 Kon. 23:24, Ez. 21:26, Hos. 3:4, Zach. 10:2) | [ ? ] |
verwant: | Hebreeuws (transcriptieversie): terafiem | [ ? ] |