Tobia

afbreking: To·bia [ ? ]
herkomst: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) [ ? ]
letterlijk: 'goed is de Heer';  

 
  1. een van degenen die zijn teruggekeerd uit de ballingschap in Babel-2 (Zach. 6:10, 6:14);
  2. (voor)vader van zonen die niet kunnen aantonen dat ze tot de Israëlieten horen (Ezra 2:60, Neh. 7:62);
  3. Ammonitische onderhorige van Sanballat, evenals hem tegenstander van Nehemia-1, met name bij de herbouw van de muur van Jeruzalem-1 (13x: Neh. 2:10 +)
[ ? ]

verwant: Hebreeuws (transcriptieversie): Tovia [ ? ]
zie ook: Tobiahu, Tobia  
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden