Gedaljahu, Gedalja

afbreking: Ge·dal·ja·hu, Ge·dal·ja [ ? ]
herkomst: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) [ ? ]
letterlijk: 'grote dingen deed de Heer';  

 
  1. zoon van Achikam(2), door de koning van Babel-2 aangesteld tot gouverneur van Juda-4, beschermer van de profeet Jeremia-1; andere naam: Gedalja(2)-1 (23x: 2 Kon. 25:22 +, Jer. 38:1 +);
  2. zoon van Paschur; keert zich tegen de profeet Jeremia-1 (Jer. 38:1);
  3. zoon van Jedutun, hoofd van de tweede groep zangers bij de tempel (1 Kron. 25:3, 25:9)
[ ? ]

verwant: Hebreeuws (transcriptieversie): Gedaljahoe [ ? ]
spelling: 'Gedaljahu' wordt in de meeste vertalingen 'Gedalja(2)'  
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden