bolleboos

afbreking: bol·le·boos, bol·le·boos [ ? ]
lidwoord: de  
meervoud: bol·le·bo·zen, bol·le·bo·zen  
herkomst: Jiddisj-Nederlands [ ? ]

  iemand die ergens in uitmunt, slimmerik [ ? ]

verwant: Hebreeuws: baäl bajit, baäl habajit;
Jiddisj: ballebattem, balboos
[ ? ]
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden