Belial
afbreking: | Be·li·al | [ ? ] |
herkomst: | Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) | [ ? ] |
boze, dodelijke macht, met eigenschappen die doen denken aan satan(2); het Hebreeuwse woord wordt meestal opgevat als soortnaam met als betekenis: nutteloosheid, nietswaardigheid (27x: Deut. 13:14 +, Recht. 19:22 +, 1 Sam. 1:16 +, 2 Sam. 16:7 +, 1 Kon. 21:10 +, Nah. 1:11 +, Ps. 18:5 +, Job 34:18, Spr. 6:12 +, 2 Kron. 13:7) | [ ? ] |
verwant: | Hebreeuws (transcriptieversie): Beliaäl | [ ? ] |