satan, Satan
satan, Satan (1)
afbreking: | sa·tan, Sa·tan | [ ? ] |
lidwoord: | de | |
herkomst: | Hebreeuws (transcriptieversie) | [ ? ] |
letterlijk: | 'tegenstander, aanklager'; |
tegenstander, aanklager, onder andere met een functie naast God; later: dwarsligger, duivel; in vertalingen ook weergegeven met functiebenamingen en ook geschreven met een hoofdletter (27x: Num. 22:22 +, 1 Sam. 29:4, 2 Sam. 19:23, 1 Kon. 5:18 +, Zach. 3:1 +, Ps. 109:6, Job 1:6 +, 1 Kron. 21:1; Griekse vorm 36x in NT) | [ ? ] |
verwant: | Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): satan, Satan(2) | [ ? ] |
>
satan, Satan (2)
afbreking: | sa·tan, Sa·tan | [ ? ] |
lidwoord: | de | |
meervoud: | sa·tans | |
herkomst: | Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) | [ ? ] |
letterlijk: | 'tegenstander, aanklager'; |
tegenstander, aanklager, onder andere met een functie naast God; later: dwarsligger, duivel; in vertalingen ook weergegeven met functiebenamingen en ook geschreven met een hoofdletter (27x: Num. 22:22 +, 1 Sam. 29:4, 2 Sam. 19:23, 1 Kon. 5:18 +, Zach. 3:1 +, Ps. 109:6, Job 1:6 +, 1 Kron. 21:1; ook 36x in NT) | [ ? ] |
verwant: | Hebreeuws (transcriptieversie): satan, Satan | [ ? ] |