Hachodesj

afbreking: Ha·cho·desj [ ? ]
  [uitspraak: Hachòdesj] [ ? ]
herkomst: Hebreeuws [ ? ]
letterlijk: 'de(ze) maand';  

  woord uit het begin, tevens naam van de perikoop Sjemot 12:1-20 [ ? ]
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden