parasa

afbreking: pa·ra·sa [ ? ]
lidwoord: de  
meervoud: pa·ra·sot, pa·ra·siot  
herkomst: Sefardisch (Portugees) Hebreeuws [ ? ]

  (deel van) wekelijks wisselende Toraperikoop die in de synagoge wordt gelezen [ ? ]

verwant: Hebreeuws: parasja;
Jiddisj: parsje
[ ? ]
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden