/ instituut voor de Nederlandse taal / sofeer
A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · Y · Z
woordenlijst

Woordenlijst: E

Ebal
Abba Eban
Ebed-Melech
Ebenhaëzer
Eben-Haëzer, Ebenhaëzer
Eber
Echa
echad
Echad Mi Jodea
Echa Raba, Echa Rabati
Echa Rabati
Eden
ediem
Edoejot
Edom
Edomiet
eed
Eem Wajeled
Een Bokeek
Een Dor
Een Gedi
Een Gev
Een Jaäkov
Een Karem, Een Kerem
Een Kerem
Een Misjpat
eets
eets chajiem
efa
efod
Efod
Efraïm
Efrajim
Efrat
Efrata
Eged
Eglon
Egypte
Ehoed
Ehud
Eilat
eisjediesj
eisjes chajil
eitse
Ejal
ejn
Ekev
Ekron
Ekroniet
El
Elah
El Al
Elam
Elat
Elat, Eilat
Elazar
Elazar ben Jaïr
Elazar ben Jehoeda van Worms
Eldad Hadani
Eleazar
Eli
Elia
Eliab
Elia ben Sjlomo Zalman van Wilna
Eliahoe
Eliahu, Elia
Elias
Eliav
Eli Eli lama sabachtani
Eliem
Eliëzer
Elifaz
Elihoe
Elihu
Elim
Elimelech
Elisa
Eliseüs
Elisja
Eljakiem
Eljakim
Eljasib
Eljasjiev
Elkana
El Malee Rachamiem
Eloa
eloel
Elohiem
Elohim
Elot
elul
Jacob Emden
emek
Emek Achor
Emek Ajalon
Emek Choela
emek habacha
Emek Habacha
Emek Jehosjafat
Emek Jizreël
Emek Refaïem
Emek Zevoeloen
emet
Emmanuel
Emmaüs
emmes
emmoene
emoena
Emoeniem
Emoenot Wedeot
Emor
Emoriet
Enak
Enakiet
Enat
Enav
Endor
Engedi
En-Mispat
entradas
eppes
erets
Erets
Erets Jisraël
Erets Jisroël
erev
erev jom tov
erev sjabbat
Erez
eroesien
eroev
Eroevien
eroev tavsjilien
Esau
Esav
Esbaäl
Esdras
Esjbaäl
esjet chajil
esjet iesj
Esjkol
Levi Esjkol
Eskol
esnoga
Esre
esree
esreg
esseens
essenen
Ester
Ester Raba
Etan
etaniem
etanim
Ethiopië
Ethiopiër
etrog
Ets Haim
etsiem
Eufraat
Eva
Eval
Eved Melech
Evel Rabati
even
Even Haëzer
Ever
Evjatar
Ezechiël, Jechezkel
Ezekias
Ezra
ezrat nasjiem
 

Elia

Elia (1)

afbreking: Elia [ ? ]
herkomst: Hebreeuws (transcriptieversie) [ ? ]
letterlijk: 'mijn God is de Heer';  

 
  1. profeet uit Tisbe in de tijd van koning Achab-1 van Israël-4; strijdt tegen de Baälsdienst, vaart in een vurige wagen ten hemel; andere naam: Eliahu-1 (5x: 2 Kon. 1:3 +, Mal. 3:23; Griekse vorm 29x in NT);
  2. zoon van Charim, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:21);
  3. zoon van Elam-3, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:26);
  4. afstammeling van Benjamin-1, zoon van Jerocham (1 Kron. 8:27);
  5. mannelijke voornaam
 [ ? ]

verwant: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Elia(2) [ ? ]

Elia (2)

afbreking: Elia [ ? ]
herkomst: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) [ ? ]
letterlijk: 'mijn God is de Heer';  

 
  1. profeet uit Tisbe in de tijd van koning Achab-1 van Israël-4; strijdt tegen de Baälsdienst, vaart in een vurige wagen ten hemel; andere naam: Eliahu-1 (5x: 2 Kon. 1:3 +, Mal. 3:23; ook 29x in NT);
  2. zoon van Charim, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:21);
  3. zoon van Elam(2)-3, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:26);
  4. afstammeling van Benjamin-1, zoon van Jerocham (1 Kron. 8:27);
  5. mannelijke voornaam
 [ ? ]

verwant: Hebreeuws (transcriptieversie): Elia [ ? ]
spelling: spelling elders: Elias  
zie ook: Eliahu, Elia  
© 2010 - 2025 Instituut voor de Nederlandse Taal, zie onze privacyverklaring & gebruiksvoorwaarden.