efod

efod (1)

afbreking: efod [ ? ]
  [uitspraak: eefod] [ ? ]
lidwoord: de  
herkomst: Hebreeuws (transcriptieversie) [ ? ]

  liturgisch gewaad, een soort schort, van een deelnemer aan de eredienst, met name een priester; ook wel gewaad van een godheid; in vertalingen ook: priesterschort, priestergewaad (49x: Ex. 25:7 +, Lev. 8:7, Recht. 8:27 +, 1 Sam. 2:18 +, 2 Sam. 6:14, Hos. 3:4, 1 Kron. 15:27) [ ? ]

verwant: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): efod(2) [ ? ]

efod (2)

afbreking: efod [ ? ]
lidwoord: de  
meervoud: efods  
herkomst: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) [ ? ]

  liturgisch gewaad, een soort schort, van een deelnemer aan de eredienst, met name een priester; ook wel gewaad van een godheid; in vertalingen ook: priesterschort, priestergewaad (49x: Ex. 25:7 +, Lev. 8:7, Recht. 8:27 +, 1 Sam. 2:18 +, 2 Sam. 6:14, Hos. 3:4, 1 Kron. 15:27) [ ? ]

verwant: Hebreeuws (transcriptieversie): efod [ ? ]
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden