Ezra

Ezra (1)

afbreking: Ez·ra [ ? ]
herkomst: Hebreeuws (transcriptieversie) [ ? ]
letterlijk: '(God is) hulp';  

 
  1. afstammeling van Aäron-1, zoon van Seraja, priester en schriftgeleerde; hervormt na terugkeer uit de ballingschap in Babel-2 de joodse godsdienst en staat volgens de Tora; auteur van een deel van het Bijbelboek Ezra-4 (22x: Ezra 7:1 +, Neh. 8:1 +);
  2. priester die met Zerubbabel terugkeert uit de ballingschap in Babel-2 (Neh. 12:1, 12:13);
  3. lid van een koor dat de stadsmuur van Jeruzalem inwijdt (Neh. 12:33);
  4. boek van het OT waarin Ezra-1 hoofdpersoon en deels auteur is
[ ? ]

verwant: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Ezra(2) [ ? ]
zie ook: Avraham Ibn Ezra  

Ezra (2)

afbreking: Ez·ra [ ? ]
herkomst: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) [ ? ]
letterlijk: '(God is) hulp';  

 
  1. afstammeling van Aäron-1, zoon van Seraja, priester en schriftgeleerde; hervormt na terugkeer uit de ballingschap in Babel-2 de joodse godsdienst en staat volgens de Tora; auteur van een deel van het Bijbelboek Ezra-4 (22x: Ezra 7:1 +, Neh. 8:1 +);
  2. priester die met Zerubbabel terugkeert uit de ballingschap in Babel-2 (Neh. 12:1, 12:13);
  3. lid van een koor dat de stadsmuur van Jeruzalem inwijdt (Neh. 12:33);
  4. boek van het OT waarin Ezra-1 hoofdpersoon en deels auteur is
[ ? ]

verwant: Hebreeuws (transcriptieversie): Ezra [ ? ]
spelling: spelling elders: Esdras  
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden