Elihu

afbreking: Eli·hu [ ? ]
herkomst: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) [ ? ]
letterlijk: 'mijn God is hij';  

 
  1. afstammeling van Efraïm-1, zoon van Tochu, voorvader van Samuel-1 (1 Sam. 1:1);
  2. zoon van Barachel, een van de vrienden van Job-1 (7x: Job 32:2 +);
  3. afstammeling van Manasse-1; sluit zich in Siklag aan bij David-1 (1 Kron. 12:21);
  4. nakomeling van Obed-Edom-2, poortwacher in de tempel (1 Kron. 26:7);
  5. oudste broer van David-1; andere naam: Eliab-3 (1 Kron. 27:18)
[ ? ]

verwant: Hebreeuws (transcriptieversie): Elihoe [ ? ]
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden