kapara

afbreking: ka·pa·ra [ ? ]
lidwoord: de  
meervoud: ka·pa·rot  
herkomst: Hebreeuws [ ? ]

 
  1. verzoening;
  2. zoenoffer
[ ? ]

verwant: Jiddisj: kapore;
Bargoens: kapoeres, kapoere, kapore
[ ? ]
zie ook: kipoer  
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden