menore

afbreking: me·no·re [ ? ]
lidwoord: de  
meervoud: me·no·res  
herkomst: Jiddisj [ ? ]

 
  1. kandelaar met zeven armen (een van de symbolen van Israël; Ex. 25:31-40);
  2. chanoekakandelaar (zie: Chanoeka) met acht armen plus een extra arm voor het licht waarmee de andere worden aangestoken (sjamasj)
[ ? ]

verwant: Hebreeuws: menora [ ? ]
zie ook: chanoekia  
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden