melacha

afbreking: me·la·cha [ ? ]
  [uitspraak: məlacha] [ ? ]
lidwoord: de  
meervoud: me·la·chot
[uitspraak: məlachot]
 
herkomst: Hebreeuws [ ? ]

  werk, handwerk, niet-geoorloofd op sjabbat [ ? ]

verwant: Jiddisj: melooche;
Bargoens: meloochem
[ ? ]
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden