Michaja

afbreking: Mi·cha·ja [ ? ]
herkomst: Hebreeuws (transcriptieversie) [ ? ]
letterlijk: 'wie is als de Heer?';  

 
  1. vader van Abdon of Achbor; andere naam: Micha-9 (2 Kon. 22:12);
  2. vader van Mattanja, Leviet-2; andere naam: Micha-5 (Neh. 12:35);
  3. priester, trompetspeler bij de inwijding van de muur van Jeruzalem-1 (Neh. 12:41)
[ ? ]

verwant: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Michaja, Micha [ ? ]
zie ook: Michajahoe, Michajehoe  
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden