Jehova
| afbreking: | Je·ho·va | [ ? ] |
| herkomst: | Hebreeuws-Nederlands | [ ? ] |
| bepaalde christelijke interpretatie van de vier medeklinkers van de Hebreeuwse naam voor God, die door joden en verscheidene anderen niet wordt uitgesproken | [ ? ] |
| zie ook: | Jahweh, Jahwe, JHWH |