jichoed

afbreking: ji·choed [ ? ]
  [uitspraak: jiechoed] [ ? ]
lidwoord: de  
herkomst: Hebreeuws [ ? ]
letterlijk: 'enigheid, afzonderlijkheid';  

 
  1. eenheid, m.n. van God;
  2. afzondering van man en vrouw, m.n. na de huwelijksplechtigheid
[ ? ]
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden