Jojachien
| afbreking: | Jo·ja·chien | [ ? ] |
| herkomst: | Hebreeuws (transcriptieversie) | [ ? ] |
| letterlijk: | 'de Heer heeft gevestigd'; |
| zoon en opvolger van koning Jojakim van Juda-4; wordt weggevoerd naar Babel-2; andere namen: Jehojachin, Jechonjahu, Jechonja, Konjahu (Ez. 1:2) | [ ? ] |
| verwant: | Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Jojachin | [ ? ] |