jevama

afbreking: je·va·ma [ ? ]
  [uitspraak: jəvama] [ ? ]
lidwoord: de  
meervoud: je·va·mot
[uitspraak: jəvamot]
 
herkomst: Hebreeuws [ ? ]

  schoonzuster, in het bijzonder: weduwe van kinderloos gestorven man, nu gehuwd met diens broer [ ? ]
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden