Jehonatan, Jonatan

afbreking: Je·ho·na·tan, Jo·na·tan [ ? ]
herkomst: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) [ ? ]
letterlijk: 'de Heer heeft gegeven';  

 
  1. kleinzoon van Mozes-1, zoon van Gersom-1; wordt priester in de stam Dan-2 (Recht. 18:30);
  2. zoon van Saul-1, vriend van David-1; andere naam: Jonatan(2)-1 (67x: 1 Sam. 14:6 +, 2 Sam. 1:4 +, 1 Kron. 8:33 +);
  3. zoon van de priester Abjatar-1, samen met Achimaäs-2 boodschapper voor David-1; andere naam: Jonatan(2)-2 (4x: 2 Sam. 15:27 +);
  4. zoon van Sima, die broer is van David-1 (2 Sam. 21:21, 1 Kron. 20:7);
  5. een van de helden van David-1, uit Harar; andere naam: Jonatan(2)-10 (2 Sam. 23:32);
  6. schrijver wiens huis gevangenis wordt voor de profeet Jeremia-1 (Jer. 37:15, 37:20, 38:26);
  7. hoofd van de priesterlijke familie Semaja-9 (Neh. 12:18);
  8. zoon van Uzziahu-2, verantwoordelijk voor voorraden van David-1 (1 Kron. 27:25);
  9. oom van David-1, raadsheer (1 Kron. 27:32);
  10. Leviet-2 in de tijd van koning Jehosafat-3 van Juda-4 (2 Kron. 17:8)
[ ? ]

verwant: Hebreeuws (transcriptieversie): Jehonatan [ ? ]
spelling: 'Jehonatan' wordt in de meeste vertalingen 'Jonatan(2)'  
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden