2.1.7 Buigingsvormen: meervoudsvorm, vorm op –e, vervoeging

Het woordenboek geeft verder buigingsvormen, maar alleen als die vormen gebruikelijk zijn, anders niet. Bij zelfstandige naamwoorden gaat het om de meervoudsvorm(en), bij bijvoeglijke naamwoorden om de vorm op –e, en bij werkwoorden om de vervoeging, waarbij de vorm van de verleden tijd enkelvoud en het voltooid deelwoord worden vermeld.

De buiging van bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden verloopt bij woorden uit het Hebreeuws en Jiddisj volgens de Nederlandse regels. Maar bij de zelfstandige naamwoorden zijn veel meervoudsvormen in gebruik die aan de taal van herkomst zijn ontleend. Deze worden opgegeven.

Wie in een tekst die hij leest, een niet-Nederlandse meervoudsvorm tegenkomt, moet de enkelvoudsvorm daarvan kennen om het woord in een woordenboek te kunnen vinden. Sofeer helpt daarbij doordat van niet-Nederlandse meervoudsvormen naar de enkelvoudsvormen wordt verwezen, als de eerste drie letters daarvan niet dezelfde zijn (voorbeeld: "neviiem, zie: navi"). Zie verder 2.1.12 Verwijzingen.


Vorige paragraaf:
2.1.6 Lidwoord, woordgeslacht
Volgende paragraaf:
2.1.8 Herkomst
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden