7.1.4 Nomina segolata
Met deze Latijnse term wordt een bepaalde groep Hebreeuwse zelfstandige naamwoorden ("nomina") aangeduid die gekenmerkt wordt door de klinker segol ("segolata"; zie tabel 1; uitspraak veelal [è]). Deze naamwoorden hebben twee lettergrepen, met als structuur:
|
Hierbij is de eerste lettergreep zowel open als beklemtoond, en is de klinker daarin 'kort'. Daarom zou de enkele medeklinkerletter erna moeten worden verdubbeld, maar dat gebeurt nooit en gebeurt daarom ook in de Sofeer-spelling niet.
- voorbeelden: derech, kesef, melech, nefesj, perek, sjemesj
De nomina segolata komen vooral aan de orde in 2.3.3.4, 2.3.5.3 en 3.2.3.
Vorige paragraaf: 7.1.3 Gesloten lettergreep en open lettergreep |
Volgende paragraaf: 7.1.5 Sjwa |